Over mij

Categorieën

Bernheze
Reizen door Brabant

Aan de vooravond van een grote transitie

Stap in mijn schoenen terwijl ik je meeneem op reis door het Brabantse land. Eind negentiende eeuw maakte Jacobus Craandijk wandeltochten door Nederland om observaties, anekdotes en verhalen op te tekenen ‘met pen en potlood’. Door hem geïnspireerd besloot ik vorig jaar een vergelijkbaar avontuur aan te gaan. In het kader van de verstedelijkingsstrategie voor de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Is het leven echt zo goed in het Brabantse land? En hoe is dat over 20 jaar? Gewapend met mijn camera, kaart en notitieblok heb ik verschillende gemeenten bezocht. Ik wilde ontdekken wat hen onderscheidt en voor welke uitdagingen ze staan. Het reisverslag, soms scherp en bewust prikkelend, is te leuk om op de plank te laten liggen. Het brengt de abstracte ruimtelijke uitdagingen waar we in Nederland voor staan tot leven. In een serie artikelen deel ik de komende tijd – op persoonlijke titel – mijn verhaal over de Stedelijke Regio ‘s-Hertogenbosch. Met vandaag deel 3 van het reisverslag: Bernheze.

‘In verband met de boerenacties stel ik voor om onze fysieke afspraak om te zetten naar een teams-meeting’, las ik op mijn telefoon. Ongeveer in het geografische midden van de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch – ingeklemd tussen A50, A59 en N279 – ligt een middelgrote plattelandsgemeente met 2 miljoen kippen, 400.000 varkens en 30.000 mensen. Bernheze was de enige gemeente uit de regio die ik met de auto bezocht. Niet alleen omdat boerenprotesten ervoor zorgden dat het OV gehinderd werd. Maar vooral ook omdat ik met OV of fiets geen goed beeld zou krijgen van deze relatief geïsoleerde en uitgestrekte gemeente.

Bernheze
Impressie Bernheze

Dat vijf kernen (Heesch, Heeswijk Dinther, Loosbroek, Nistelrode en Vorstenbosch) vanaf 1994 gezamenlijk de gemeente Bernheze zouden vormen lag niet per se voor de hand. Van oudsher waren het geïsoleerde en op zichzelf aangewezen agrarische kerkgemeenschappen met (zoals overal op de Brabantse Westelijke Zandgronden) veel keuterboeren. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit. Er was sprake van een snelgroeiende bevolking en een even zo snelle uitstoot van arbeidskrachten uit de landbouwsector. Het perspectief voor de boer was niet rooskleurig. Hij was afhankelijk van een te klein areaal (katholieke gezinnen waren doorgaans groot, waardoor steeds meer versnippering van eigendom plaatsvond) met een te lage arbeidsproductiviteit. Er moest nieuwe werkgelegenheid worden gecreëerd voor de boerenzonen die in de landbouw geen emplooi meer konden vinden. De industrie bood daarvoor (zo dicteerde het Agrarisch Welvaartsplan uit 1955) de beste kansen. Voor de landbouw zelf stond het opvoeren van de arbeidsproductiviteit centraal, onder meer via ruilverkavelingen, modernisering van de bedrijfsvoering en streekverbeteringsprojecten.

Veel plattelandsgemeenten maakten vervolgens een (gedeeltelijke) functieverandering door. De dorpen in Bernheze behielden haar agrarische identiteit. Het aanzicht van het platteland veranderde daarbij wel drastisch. Boerenerf werd geleidelijk aan industrie. Met steeds minder bedrijven die gezamenlijk een steeds hogere productie bereikten voor de wereldmarkt. Ter illustratie: tussen 2000 en 2020 nam het aantal agrarische bedrijven in Bernheze sterk af. Van de 220 varkenshouderijen bleven er 70 over en het aantal pluimveehouderijen nam af van 50 tot 30. Tegelijkertijd steeg het aantal varkens van 290.000 naar 400.000 en het aantal kippen van 1,6 miljoen naar 2,4 miljoen. Een grote prestatie, maar helaas niet helemaal zonder kanttekeningen. Hoewel agrarische bedrijven steeds schoner worden ontstaan er aan de randen van de dorpskernen in toenemende mate spanningen rondom (fijn)stof-, licht-, stank- en geluidsoverlast. Bernhezenaren werden en worden bovengemiddeld hard getroffen door ziektes als Q-koorts, corona en longontsteking.

Bernheze
Wonen en (agrarische) industrie ontmoeten elkaar in de dorpskern
Bernheze
Transities in het buitengebied

De grote afname van het aantal boerenbedrijven heeft – met ruimtelijke kwaliteitsverbetering als achterliggende ambitie – begin 21e eeuw geleid tot een ruimte voor ruimte regeling. Opkoop en sanering van agrarische gronden en bedrijfsgebouwen wordt (door Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, met als enige aandeelhouder de provincie Noord-Brabant) gefinancierd via uitgifte van woningbouwlocaties. Voor de sloop van iedere 1000 m² aan stallen en loodsen mag één woning worden teruggebouwd op een daarvoor aangewezen uitbreidingslocatie. Omdat er inhoudseisen gekoppeld zijn aan die woning kwam de ruimte voor ruimte regeling in de praktijk vooral neer op het bouwen van villa’s aan de randen van dorpen. Daarbij ontstond geleidelijk een mismatch tussen vraag en aanbod. Er liggen meer bouwtitels op de plank dan dat er Brabanders zijn die in een ruimte voor ruimte-villa kunnen of willen wonen. Recent zijn er daarom eerste voorzichtige stappen ondernomen om vraag en aanbod beter aan elkaar te koppelen.

Bernheze
Woningbouwontwikkelingen aan de dorpsranden

Door de uitstoot van arbeidskrachten uit het boerenbedrijf verzwakte geleidelijk de binding tussen platteland en kerkdorp. Heesch, Heeswijk-Dinther en Nistelrode werden (mede dankzij levensaders A50, A59 en N279) woonenclaves in een groter regionaal systeem. Prima geschikt voor werknemers uit Oss, Meierijstad, ‘s-Hertogenbosch, Uden of Eindhoven die prettig, (auto)bereikbaar willen wonen in een landelijke omgeving. Per werknemer zijn er in Bernheze 0,62 banen. Bijna 12.000 Bernhezenaren verlaten dagelijks de gemeente richting werkgelegenheid elders, 4.000 hebben binnen de gemeente zelf een baan gevonden.

Ook voorzieningen werden geleidelijk bovengemeentelijk. Voor boodschappen hoeft men het niet altijd binnen de eigen kern te zoeken. Dat zet het lokale voorzieningenpakket onder druk maar het biedt ook kansen. Het in 1950 lokaal opgerichte modehuis Van Tilburg heeft in Nistelrode vrijwel het gehele dorpscentrum opgekocht om van daaruit de hele provincie te voorzien van nieuwe kleding (inclusief koffie en beleving). Vijfhonderd parkeerplekken op vijf parkeervelden garanderen de bereikbaarheid.

Bernheze
Modehuis Van Tilburg heeft vrijwel het gehele centrum van Nistelrode opgekocht

Verbindingen zijn in Bernheze naar buiten gericht. Onderlinge verbindingen tussen de verschillende kernen in de gemeente zelf zijn er nauwelijks. Iemand uit Heeswijk-Dinther heeft bijvoorbeeld weinig reden om in Heesch te komen. Mede als gevolg daarvan is er qua infrastructuur tussen de kernen (en binnen de ring van A- en N-wegen) relatief weinig tot stand gekomen in de afgelopen vijftig jaar. Dat knelt. Steeds grotere landbouwvoertuigen, hard rijdende auto’s en (recreatieve) fietsers en wandelaars komen samen op smalle (door bomen ingekapselde) wegen, vaak bestaande uit zand of gebroken puin. Ook de dorpslinten binnen de kernen zijn niet berekend op de groeiende diversiteit aan verkeersdeelnemers. Fietsende ouderen, kinderen, wandelaars en rollators moeten de strijd om ruimte aan met hard rijdend en stilstaand gemotoriseerd verkeer. 

De auto-afhankelijkheid is groot maar daar schuilt ook een kwetsbaarheid in. De vervoersvraag voor auto-alternatieven is beperkt. Bij gebrek aan goede alternatieven dreigt echter vervoersarmoede. Er is sprake van sterke vergrijzing (het aantal 65+ers is tussen 2000 en 2020 toegenomen van 11% naar 21%) en huishoudensverdunning (het aantal eenpersoonshuishoudens nam toe van 18% naar 27%), met als risico dat ouderen vast komen te zitten in slecht bereikbare grote eengezinswoningen. Opvallend in dit kader zijn de ontwikkelingen aan Het Dorp in Heesch. Geïnitieerd vanuit de markt worden gaten in het dorpslint opgevuld met – in de context van het dorp – relatief hoge vierlaagse appartementencomplexen op rollatorafstand van voorzieningen. Speciaalzaken in het centrum spelen handig in op de groeiende vergrijsde doelgroep, bijvoorbeeld door levensmiddelen afgemeten te verkopen.

Bernheze
Ontwikkelingen aan Het Dorp in Heesch – meebewegen met de vergrijzing
Bernheze
Op andere plekken in het dorpslint lijkt er nog volop ruimte voor kwaliteitsverbetering

‘Wie ben je en wat doe je hier? We zitten niet te wachten op negatieve publiciteit!’, werd me duidelijk gemaakt terwijl ik een foto nam van het agrarische landschap. Er zit spanning in de lucht. Net zoals in 1950 staat het platteland van Bernheze aan de vooravond van een grote transitie. Grote vraag is welke kant het dit keer op gaat. De gemeente heeft geen stikstof gevoelige Natura2000 gebieden. Daarmee lijkt er lokaal ruimte voor de doorgroei van agrarische activiteiten. Tegelijkertijd lijkt er in de nabije toekomst ook nieuwe ruimte gevonden te moeten worden voor natuurverbetering in het nabijgelegen Aa-dal en natuurgebied De Maashorst. Ook vanuit de lokale gemeenschap wordt daarbij de druk opgevoerd. Er is een burgerinitiatief voor het aanplanten van meer bos (40 hectare voor verkoeling, betere luchtkwaliteit en afvangen CO2). Stoppende boeren zoeken naar een nieuw toekomstperspectief. Ze tonen interesse in het ontwikkelen van zorgboerderijen en agrarische kinderopvang, het huisvesten van arbeidsmigranten en het uitrollen van nieuwe woonvormen (tiny forest, tiny erf)

Hoe ziet de agrarische economie van Bernheze er in 2040 uit? Is er toekomst voorbij varkens, koeien, kippen en mais? Of is Bernheze straks juist een van de plekken waar je als grote Brabantse veehouderij bestaansrecht hebt? Komt er een hoogtechnologische, niet grondgebonden kringlooplandbouw van de grond? (met agroparken en eiwitcampussen – en zo ja, waar dan?). Of wordt er landelijk een koers ingezet richting minder vlees eten en meer natuurinclusief, bos, recreatie en toerisme? Hoe dan ook. Het buitengebied van Bernheze gaat drastisch veranderen. Dat heeft onvermijdelijk effect op de woonkwaliteit in de kernen en het vraagt flexibiliteit in ruimtelijke ordening. Immers: waar vandaag nog een intensieve veehouderij staat kan morgen een (met andere functie op te vullen) gat vallen.

Hoe ziet een duurzame visie eruit voor de toekomstige relatie tussen dorp en (agrarisch) ommeland? En kan de ‘ruimte voor ruimte’ regeling daarbij worden omgevormd tot duurzaam investeringsmodel voor de uitdagingen waar dorpen echt mee te kampen hebben?