De groenste stad van Europa
Stap in mijn schoenen terwijl ik je meeneem op reis door het Brabantse land. Eind negentiende eeuw maakte Jacobus Craandijk wandeltochten door Nederland om observaties, anekdotes en verhalen op te tekenen ‘met pen en potlood’. Door hem geïnspireerd besloot ik vorig jaar een vergelijkbaar avontuur aan te gaan. In het kader van de verstedelijkingsstrategie voor de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Is het leven echt zo goed in het Brabantse land? En hoe is dat over 20 jaar? Gewapend met mijn camera, kaart en notitieblok heb ik verschillende gemeenten bezocht. Ik wilde ontdekken wat hen onderscheidt en voor welke uitdagingen ze staan. Het reisverslag, soms scherp en bewust prikkelend, is te leuk om op de plank te laten liggen. Het brengt de abstracte ruimtelijke uitdagingen waar we in Nederland voor staan tot leven. In een serie artikelen deel ik de komende tijd – op persoonlijke titel – mijn verhaal over de Stedelijke Regio ‘s-Hertogenbosch. Met vandaag deel 7 van het reisverslag: Maashorst.
Als je op de driehoekige Markt van Uden staat is het lastig voor te stellen dat deze plaats tot aan 1950 bestond uit niet veel meer dan drie bebouwingslinten, uitwaaierend richting Veghel (Veghelsedijk), Nistelrode (Kerkstraat) en Volkel (Boekelsedijk). Uden had een centrumfunctie binnen het (godsdienstvrije) Land van Ravenstein. Het was een agrarische marktplaats en een religieus centrum voor Volkel, Boekel en Zeeland. Op de (biggen)Markt ontmoetten boeren uit de regio elkaar en verkochten ze hun vee- en landbouwproducten. De Kruisheren (1637) en Birgittinessen (1713) stichtten in Uden hun kloosters. En er waren veel plekken voor opleiding en vorming: de Latijnse school (1743), het College van het Heilig Kruis (1886), het pensionaat van de zusters Ursulinen (1845) en een retraitehuis van de Dienaressen van de Heilige Geest (1914).
Wijst – Op 20 november 1932 brak het kruis van het Udense Missiehuis af als gevolg van de op een na sterkste aardbeving ooit in Nederland gemeten. Deze beving was het gevolg van de ligging van Uden tussen twee geologische breuklijnen, onderdeel uitmakend van de Peelrandbreuk. Deze breuk scheidt de relatief omhoog bewegende Peelhorst van de relatief omlaag bewegende Roerdalslenk. De breuk is slecht waterdoorlatend en veroorzaakt kwel. Dat maakt dat de hoger gelegen horst zich ontwikkelde tot ondoordringbaar moeras- en hoogveengebied. Terwijl de lagergelegen slenk juist droog is. Prehistorische routes ontstonden aan de droge kant van de breuk. Langs de route tussen Roermond en Oss rijgen de nederzettingen zich als een kralenketting aaneen. Hier liggen Meijel, Deurne, Bakel, Gemert, Boekel, Uden, Nistelrode en Heesch. De natte gronden op de horst worden wijst genoemd. Aan de oppervlakte kleurt deze wijst roestbruin omdat het water veel ijzer bevat. Vanuit de wijstgronden stroomde het water via kleine waterlopen richting beek De Leijgraaf en de lagergelegen Aa. De constante wateraanvoer en het hoogteverschil tussen horst en slenk werden benut voor het laten draaien van watermolens en voor het vullen van de beschermende grachten rond hoeves en kastelen. De woeste gronden op de horst waren in gemeenschappelijk gebruik. Men liet er kleinschalig vee grazen, groef er leem, zand, grind en ijzeroer uit, stak er plaggen en turf, en plaatste er bijenkorven.
De Peelhorst bleek niet alleen een natuurlijke maar ook een culturele barrière. Het Land van Ravenstein functioneerde als vrije en geïsoleerde enclave binnen Brabant, zonder aantakking op belangrijke doorgaande verbindingen. Pas in 1815 werd Uden echt onderdeel van het Nederlandse Koninkrijk. Dit bleek nog geen oplossing voor de armoede en economische achteruitgang. Als gevolg van de landbouwcrisis zochten veel Udense agrariërs eind negentiende eeuw hun kansen in het Amerikaanse Wisconsin. Voor achterblijvers kwam een bescheiden industrie van de grond met de komst van het Duits Lijntje tussen Boxtel en Wesel (1878-1950), de tramverbinding tussen Oss en Veghel (1885-1933) en de oprichting van strohulzen-machinefabriek DICO (1917). Toch bleven landbouw en veeteelt tot aan 1952 de voornaamste middelen van bestaan. Waar het belang van de biggenmarkt in het begin van de twintigste eeuw snel afnam kon Uden zich wel meten met de befaamde kersentelers uit de Betuwe en Zuid-Limburg. In Uden stonden bijna 9.000 kersenbomen. Befaamd waren de “Udense Zwarte”, “Udense Spaanse” en de “bastaard Dikke”. Deze kersen werden geëxporteerd naar Duitsland, Engeland en naar grote fruitfabrieken in de Betuwe.
Groeikern – Uden telde rond het jaar 1800 vierduizend inwoners, rond 1900 waren het er zesduizend, in 1945 tienduizend, in 1965 bijna twintigduizend, rond 1980 dertigduizend en in 2000 veertigduizend. De grote groei kwam nadat Uden in de jaren vijftig door het Rijk was aangewezen als groeikern en regionaal industrialisatiecentrum. Er werd door de gemeente een industriepark met hallen gesticht en gelokt met Rijkspremies vestigden nieuwe bedrijven zich in het industriegebied tussen Uden en Volkel (waaronder de afdeling keramiek van Philips en Vliegbasis Volkel van de Koninklijke Luchtmacht). Het voorheen arme agrarische dorp werd een industriegemeente met stedelijke kenmerken.
Kersenboomgaarden maakten plaats voor nieuwe uitleglocaties. En de auto kreeg ruim baan. In de jaren zestig en zeventig werd de autoverbinding tussen Veghel en Grave geoptimaliseerd en kwam er een rondweg. Het centrum ontwikkelde zich als publiekstrekker op het gebied van winkelen voor bezoekers uit Bernheze, Meierijstad, Boekel en Oss. Van het historische karakter bleef weinig over, wel kwamen er met Museum Krona (in de oude Birgittinessenabdij Maria Refugie), Theater Markant, poppodium De Pul en openluchttheater Naat Piek nieuwe culturele voorzieningen. Pas met de opening van de A50 tussen Eindhoven en Oss (in 2005) werd Uden echt aangetakt op het hoofdwegennet van de auto. Daarna volgde de eerste ruimtelijke expansie voorbij de ring. Uden-Zuid kwam tot ontwikkeling en in het noordwesten (centraal gelegen tussen Oss en Veghel) werd regionaal fusieziekenhuis Bernhoven ingepast.
Groene parel – In 2007 riep stichting Entente Florale Uden uit tot ‘Groenste stad van Nederland’, en een jaar later zelfs tot ‘Groenste stad van Europa’. De jury was onder de indruk van De Maashorst (het grootste natuurgebied van Brabant), de Peelrandbreuk en Uden-Zuid: “Alles is hier in harmonie, de huizen, straten en voortuinen’. En “er is een goede balans tussen landbouw en zacht toerisme”. Het maakt dat Uden voor inwoners en ondernemers een fijne gemeente is. Er zit groei in het aantal inwoners en qua banen en detailhandel scoort de gemeente beter dan vergelijkbare middelgrote Brabantse kernen. Maashorst is met 1,1 banen per in de gemeente woonachtige werknemer een werkgemeente. Er is een sterk MKB en een informeel netwerk met veel onderlinge verbanden en bedrijfsverzamelgebouwen (waaronder d’n Office, ’t Handelshuys, de Ideeënfabriek). Ondernemers gunnen elkaar opdrachten en samenwerking wordt actief opgezocht.
Op afstand van het stedelijk systeem – In Uden lijkt alles voor de wind te gaan maar tijdens mijn bezoeken viel ook een andere kant me op. Uden sluit samen met Oosterhout, Waalwijk en Veghel aan in een opvallend Brabants rijtje met middelgrote kernen zonder treinstation (de gemeente Maashorst telt 60.000 inwoners). De aansluiting op het stedelijk netwerk (en haar potentieel aan goed opgeleide jongeren) is daardoor matig en leunt stevig op de A50, N264 en N279. Op deze verkeersaders lijkt ‘de rek er langzaam uit’ terwijl de alternatieven voor de auto beperkt concurrerend zijn. Inwoners van gemeente Maashorst werken in Uden (39%), Meierijstad (12%); ’s-Hertogenbosch, Oss (5%) en Eindhoven (4%). Op de middellange afstanden (2,5-10km) reist 80% (!) van de inwoners met de auto. Het aandeel fietsverplaatsingen nam tussen 2008 en 2018 af. Geheel verrassend is dit niet. Met de bus deed ik er vanuit ’s-Hertogenbosch ongeveer vijftig minuten over om in Uden aan te komen, vanuit Eindhoven waren het veertig minuten. Deze positie ten opzichte van het stedelijk systeem maakt dat de aantrekkingskracht op jongeren afneemt. Uden heeft geen hogeschool en ook het middelbaar beroepsonderwijs is recent uit de kern verdwenen. ROC De Leijgraaf sloot haar Udense vestiging omdat jongeren steeds vaker kozen voor vervolgonderwijs in Eindhoven, Nijmegen, ’s-Hertogenbosch, Utrecht of Amsterdam.
Mijn aankomst op het busstation voelde niet bepaald als een warm welkom. In het centrum van Uden is het lastig voor te stellen dat deze kern ooit werd uitgeroepen tot Groenste stad van Europa. De belangrijkste ‘asset’ van voorzieningen in Uden lijkt dat je er voor de deur kunt parkeren. Tegelijkertijd staan parkeergarages in het centrum leeg terwijl het gebrek aan goed openbaar vervoer de parkeernormen opstuwt. Het centrum is tijdbesparend ingericht, als ‘praktisch alternatief voor stedelijk slenteren’. Dat doet niet veel goeds voor de lokale (groen)beleving.
Ongezonde leefomgeving – De groenste stad is niet per se de gezondste stad. Als gevolg van de intensieve veehouderij waren gevolgen van ziekten als Q-koorts, Covid en longontsteking in deze regio (Uden, Veghel, Sint-Oedenrode) het grootst. De biodiversiteit en de beleefbaarheid van het landschap staan in Uden onder druk. Natuurgebied De Maashorst is iets van ‘ver weg’ geworden door het asfaltpakket van de A50 en nieuw ingepaste functies aan de randen van de kern die ‘niks met het landschap doen’. De Peelhorst kampt bovendien met droogteverschijnselen. Nu nog wordt het water via De Leijgraaf afgevoerd naar ’s-Hertogenbosch. Grote uitdaging is om ontwikkelingen richting de toekomst hydrologisch positief te maken, zodat elke waterdruppel die lokaal valt ten goede komt aan de Peelhorst.
Opgaven rondom vergrijzing, individualisering en gezinsverdunning worden nog nauwelijks opgepakt door marktpartijen. Terwijl hier wel een grote opgave ligt qua infrastructuur, buitenruimte en demografie. Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt naar provinciale verwachting toe van 25% in 2000 tot 41% (!) in 2040. Het aandeel 65+ers is tussen 2000 en 2020 toegenomen van 11% naar 20%. Uden heeft als voormalig groeikern veel woningaanbod uit de jaren vijftig tot en met tachtig. Daar zit een kwaliteitsvraag en een vraag om een nieuwe visie op bereikbaarheid. De combinatie van auto-afhankelijkheid, vergrijzing en huishoudensverdunning maakt kwetsbaar voor eenzaamheid (‘zonder auto wegkwijnen in een veel te grote eengezinswoning’). En goede bereikbaarheid is een belangrijke randvoorwaarde voor herontwikkeling binnen de kern. ‘Als je van 1 woning 3 woningen maakt heb je nu drie keer de parkeeropgave, daar valt niet voor te bouwen’.
Positionering – Uden heeft het formaat tussen servet en tafellaken. Er zijn stedelijke voorzieningen. Maar Uden is geen stad en ook geen dorp. Hoe wil Uden zich in de toekomst profileren binnen de stedelijke regio ’s-Hertogenbosch? Stil zitten lijkt geen optie. Er zijn ontwikkelingen gaande die de kern bij ‘niets doen’ op achterstand zetten. Hoe toe te groeien naar een duurzaam bereikbaarheidsmodel? Wat is de toekomst van het centrum en de naoorlogse buurten? Hoe om te gaan met vergrijzing en huishoudensverdunning? En hoe krijgt de landbouwtransitie vorm? Waar is ruimte voor meer water en natuur? In de opgaven van vandaag schuilen kansen voor de toekomst. Gaat de ‘groenste stad’ zich ook ontwikkelen tot de gezondste stad van Brabant? En sta je hier straks vanuit elke woning binnen 5 minuten in de natuur?