Grensgemeente zoekt aansluiting
Stap in mijn schoenen terwijl ik je meeneem op reis door het Brabantse land. Eind negentiende eeuw maakte Jacobus Craandijk wandeltochten door Nederland om observaties, anekdotes en verhalen op te tekenen ‘met pen en potlood’. Door hem geïnspireerd besloot ik vorig jaar een vergelijkbaar avontuur aan te gaan. In het kader van de verstedelijkingsstrategie voor de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Is het leven echt zo goed in het Brabantse land? En hoe is dat over 20 jaar? Gewapend met mijn camera, kaart en notitieblok heb ik verschillende gemeenten bezocht. Ik wilde ontdekken wat hen onderscheidt en voor welke uitdagingen ze staan. Het reisverslag, soms scherp en bewust prikkelend, is te leuk om op de plank te laten liggen. Het brengt de abstracte ruimtelijke uitdagingen waar we in Nederland voor staan tot leven. In een serie artikelen deel ik de komende tijd – op persoonlijke titel – mijn verhaal over de Stedelijke Regio ‘s-Hertogenbosch. Met vandaag deel 12 van het reisverslag: Land van Cuijk. Het laatste deel uit deze serie.
In de uiterste noordoosthoek van Brabant ligt het Land van Cuijk. Deze gemeente ontstond in 2022 na een fusie van Boxmeer, Cuijk, Sint Anthonis, Mill en Sint Hubert en Grave. De gemeente is 350 vierkante kilometer (!) groot, telt 1 vestingstad (Grave) en 32 dorpen. Hier wonen in totaal 90.000 inwoners. Waarvan de meeste in Cuijk (18.000 inwoners), Boxmeer (13.000), Grave (9.000), Mill (6.000), Sint Anthonis en Overloon (beide 4.000 inwoners). Het Land van Cuijk is gelegen tussen- en gevormd door de Maas (oost) en Peelhorst (west).
Invloed van de Maas – Strategisch gelegen aan de Maas en aan de oude heerweg tussen Nijmegen en Tongeren ontstond de Romeinse legerplaats Cuijk. Vanuit hier werd rond het jaar 0 het verkeer op- en langs de rivier gecontroleerd. Zo’n duizend jaar later, lang na de ineenstorting van het Romeinse Rijk, bouwden de Heren van Cuijk een burcht op de restanten van deze oude legerplaats. De Heren werden rijk van de Maashandel (in kolen, kalk, steen, hout en graan) tussen plaatsen als Dordrecht, Venlo en Roermond. In Cuijk werd tol geheven en kon de rivier overgestoken worden richting Kleefse en Gelderse gebieden (via Mook en Middelaar).
In de twaalfde eeuw zochten de Heren van Cuijk een veiligere plek voor de situering van hun nieuwe hoofdburcht. Deze plek vonden ze daar waar veenriviertje de Raam uitmondde in de Maas. Strategisch gelegen op de grens van Gelre en Brabant, aan de route tussen ’s-Hertogenbosch en Nijmegen. Nabij de burcht kwam een nieuwe stedelijke nederzetting tot bloei: Grave. Deze stad had visrecht op de rivier, nam op bescheiden schaal deel aan de Maashandel en functioneerde als vesting- en garnizoensstad. De centrumpositie van Cuijk raakte nog verder op de achtergrond toen de Heren van Cuijk omstreeks 1300 de gronden van Boxmeer verkochten aan Jan Boc van Mere, die het Kasteel Boxmeer liet bouwen aan de Maas.
Ook andere plekken aan de Maas bleken aantrekkelijk voor het tot bloei laten komen van nieuwe nederzettingen. Met name de hoger gelegen ruggen waren in trek. Zo ontstonden onder andere Maashees, Vlieringsbeek, Sambeek, Beugen, Oeffelt, Sint Agatha (rondom een 14e eeuws Kruisherenklooster), Beers, Linden en Gassel. Onregelmatige overstromingen (met name in de winter) zorgden in de uiterwaarden van de rivier voor natuurlijke rijkdom met vruchtbare hooi-, gras- en akkerlanden. Er groeide rogge, gerst, haver, boekweit, tarwe, mosterdzaad en vlas. Een uniek lokaal fenomeen valt te aanschouwen tussen Vlieringsbeek en Batenburg. Hier bleef het oudste cultuurlandschap van Nederland goed bewaard. In De Maasheggen werden kleinschalige hooi- en weilanden van elkaar gescheiden met behulp van in elkaar gevlochten meidoorn- en sleedoornheggen. Zo konden roofdieren geweerd worden en werd het hooi bij elkaar gehouden tijdens hoog water. De Maasheggen zijn in 2018 door UNESCO aangewezen als biosfeerreservaat.
Invloed van de Peelhorst – Aan de westkant van de gemeente waren geologische breuklijnen de hoofdoorzaak voor het ontstaan van nieuwe nederzettingen. De Peelrandbreuk scheidt de relatief omhoog bewegende Peelhorst van de relatief omlaag bewegende Venloslenk. De breuk is slecht waterdoorlatend en veroorzaakt kwel. Dat maakt dat de hoger gelegen horst zich ontwikkelde tot ondoordringbaar moeras- en hoogveengebied. Terwijl de lagergelegen slenk juist droog is. Prehistorische routes ontstonden aan de droge kant van de breuk. Aan deze routes ontstonden nederzettingen als Mill, Wanroij, St. Anthonis, Oploo, Overloon en Venray.
Vanuit de horst stroomt het water via beken richting de Maas. Het hoogteverschil tussen horst en slenk werd benut voor het laten draaien van watermolens en voor het vullen van de beschermende grachten rond hoeves en kastelen (zoals Tongelaar en Aldendriel). De woeste gronden op de horst – bestaande uit heidevelden, turfgronden en schaarbossen (waar vee gedreven mocht worden) waren tot aan de achttiende eeuw in gemeenschappelijk gebruik. Turf werd benut als brandstof en van plaggen werden hutten gebouwd. In de schaarbossen werden koeien, ganzen en varkens vetgemest (met eikels). Op de heidevelden waren er schaapskooien en bijenkorven (resulterende in bezems, dons, wol, honing en bijenwas). Heideplaggen waren een veelgebruikte aanvulling in de potstal om betere mest te krijgen voor op de magere zandgronden. De boerenhoven lagen te midden van woeste gronden. Akkerbouw was hier in eerste instantie gericht op zelfvoorziening (en leverde rogge op).
In de broekgronden langs beken had zich onder de bodemoppervlakte een ijzerhoudende korst gevormd (broeksteen) als gevolg van eeuwenlange slechte afwatering. Lokaal gewonnen broeksteen werd met duw- en trekwagens vervoerd naar ijzersmelterijen in Beugen (aan de Maas), of per schip verder vervoerd richting gieterijen in Tegelen.
Isolement – Van oudsher was het Land van Cuijk een geïsoleerd ‘buffergebied’ (en vaak ook het strijdtoneel) tussen Brabant, Gelre en Kleef. Voornamelijk gelegen in het invloedsgebied van Keulen, Luik en Nijmegen. Rivier en Peelhorst vormden een natuurlijke barrière voor het landtransport. In koude wintermaanden en bij laag water (in de zomer) lag de Maashandel praktisch stil. Op de Peel kon je beter niet gezien worden. Wegen waren hier onverhard en veranderden grote delen van het jaar in modderpoelen. Vanuit de bewoonde wereld werd kleinschalig turf gewonnen. Dat zorgde voor verraderlijke kuilen, vol gelopen met water of dichtgegroeid met mos. De armste groepen woonden in illegaal gebouwde heide- en plaggenhutten. En aan de randen van de Peel vormden wolven en struikrovers een plaag. Voor beiden werden regelmatig klopjachten georganiseerd.
Het Peellandschap bleek tot aan de negentiende eeuw een culturele scheidslijn. Bewoners aan de westzijde van de Peel hadden nauwelijks contacten met bewoners aan de oostzijde. En huwelijken tussen beide zijdes waren een taboe. Het dialect van Boekel verschilt aanmerkelijk van het dialect van Wanroij of Mill. De invloeden uit de Kleefse en Geldere streektaal waren groter dan de Brabantse. Binnen het Land van Cuijk was de beek Oeffeltse Raam een culturele scheidslijn tussen het Neder- en Overambt gebied (tussen Cuijk/Grave en Boxmeer).
Land van Cuijk in cultuur gebracht – Vanaf eind negentiende eeuw werd het Land van Cuijk voorzichtig verbonden met de rest van de wereld. Grave werd aangetakt op de Rijksstraatweg tussen Nijmegen en ’s-Hertogenbosch maar zag even later het spoor aan zich voorbijgaan. Dat spoor kwam er in 1878 wel tussen Boxtel, Veghel en Wesel (via Mill, Haps, Kruispunt Beugen en Oeffelt – gesloten in 1944). En in 1883 tussen Nijmegen en Venlo (via Linden-Katwijk, Cuijk, Kruispunt Beugen, Beugen-Rijkevoort, Boxmeer, Sambeek, Vortum en Vlieringsbeek).
Na de overstromingen van 1820, 1861, 1880, 1920 en 1926 werden Maasverbeteringsprojecten uitgevoerd om de rivier in toom te houden. Bij hoog water stroomde het rivierwater voorbij Cuijk regelmatig het lagergelegen gebied in. Om dit te voorkomen werd de Maas al omstreeks 1300 bedijkt – met verlaagde overlaten in Beers, Grave, Lith en Bokhoven. Het overstromende water volgde dan een oude Maasbedding parallel aan de rivier (de Beerse Maas) en zette grote delen van het Maasland blank (wat overigens wel gunstig was voor de vruchtbaarheid van weilanden). Dankzij de Maaswerken (het ophogen van gronden, verzwaren van dijken en kanalisatie van de rivier) waren de overlaten niet meer nodig en werd de rivier veel beter geschikt voor scheepvaart. De Beerse overlaat kon in 1942 worden gesloten.
Dankzij kunstmest (aangevoerd via de haven van Maashees) was het mogelijk geworden om de Peel in cultuur te brengen. Peel- en heidegronden werden ontgonnen, onverharde wegen werden verhard en nieuwe wegen en waterafvoeren werden aangelegd. Een voorbeeld werd genomen aan modelboerderij Lactaria (in Stevensbeek, 1910). Hier was ruim 300 hectare aan nieuwe grond geschapen vanuit de wildernis. Het leverde goed grasland op met veel melkkoeien. Ook in Wilbertoord werden successen geboekt. Hier vervaardigde men ‘Princepeeler’ vruchtenwijn uit witte en rode bessen. Met name de Heidemaatschappij toverde veel kale heides om tot bouwlanden, graslanden, productiebossen en landgoederen. In de crisisjaren werden ontginningen ingezet als werkverschaffingsproject voor werklozen uit de streek. Ook kwamen er busladingen werklozen uit ’s-Hertogenbosch en Vught. Er ontstonden nieuwe nederzettingen: Wilbertoord (1928), Stevensbeek (1934), Westerbeek (1938) en Landhorst (1948). Er werd een Defensiekanaal gegraven (1939), als afwateringskanaal en als antitankgracht (onderdeel van de Peel-Raamstelling). En de Midden-Peelweg werd aangelegd (tussen 1924 en 1940).
Nieuwe industrieën – Na de tweede wereldoorlog vond er op de Peel een schaalvergroting plaats. Er kwamen ruilverkavelingen. En boeren gingen zich hier specialiseren in melkveehouderijen, pluimvee- en varkensfokkerijen. Traditionele akkerbouwgewassen maakten plaats voor mais als veevoer. De gemeente telt momenteel bijna 3 miljoen kippen (in 45 bedrijven) en 700.000 varkens (in 110 bedrijven). Ook zijn er 2.500 schapen, ruim 50.000 runderen (in 270 bedrijven) en 12.000 geiten (in bijna 40 bedrijven).
In de knopen van het spoor- en waternetwerk ontstonden nieuwe industrieën die soms uitgroeiden tot grote mondiale spelers. Veel industrieën zijn terug te herleiden tot het landschap en tot de functie die het Land van Cuijk van oudsher had als veemarkt (met o.a. een varkensmarkt in Boxmeer en de Cuijkse fokveedagen). Op veel plekken werd op grote schaal klei, grind en industriezand gewonnen. Het resulteerde onder andere in baksteenfabricage (in Oeffelt) en in latere recreatieplassen: de Kraaijenbergse plassen (bij Linden en Beers), De Kuilen (Mill) en de Radioplassen (in Stevensbeek). Productiebossen leidden tot een bloeiende houtbewerking in Mill (Van Hout, Woodmill). De graanhandel resulteerde in de maal- en veevoederindustrie in Maashees (HAVENS Voeders). In Cuijk groeide melkfabriek Lacto uit tot Nutrica (producent van babyvoeding) en verscheen vanaf de jaren 1960 een industriehaven (voor overslag van zand en grind, inclusief fabrieken voor papier, talk en potgrond, een megvoederhandel en een containerterminal). Beers kreeg in 1949 het eerste KI-station van Nederland, voor kunstmatige inseminatie van koeien (een spermabank voor roodbonte stieren).
In Boxmeer leidde de aanwezigheid van een machinefabriek (voor productie van pluimveeslachtmachines) en exportslachterijen tot het ontstaan van Stork PMT en Stork Titan (later Marel Poultry) en het farmaceutische bedrijf Intervet (later MSD). Pal aan het station van Boxmeer (op industrieterrein Saxe Gotha) werken wereldspelers Marel Poultry en MSD inmiddels aan hun toekomst in ‘Animal Health’. Met een focus op onderzoek, ontwikkeling en productie van diergeneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten van dieren. Op fietsafstand van het station (in Beugen) is sinds 2008 ook het bedrijvenpark Sterckwijck in ontwikkeling. Hier zijn Maasziekenhuis Pantein (Health Campus) en Nutreco te vinden.
Aansluiting op het stedelijk netwerk – Pas vanaf midden jaren negentig werd het Land van Cuijk hoogwaardig verbonden met het nationale autowegennet, dankzij de aanleg van de A73 (tussen Nijmegen en Venray) en de A77 (richting het Ruhrgebied). Aan deze routes ontstonden het eerdergenoemde bedrijvenpark Sterckwijck en het nieuwe regionale bedrijvenpark Laarakker (met bedrijven in de vleesverwerkingssector, zuivelindustrie en logistiek).
In het nationaal stedelijk netwerk zijn bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets vanaf eind jaren tachtig een vestigingsfactor van belang geworden. Het Land van Cuijk staat hierin op achterstand. Goed openbaar vervoer is er nauwelijks. In 1997 werd wel de Maaslijn gemoderniseerd. Deze spoorlijn is een van de langste, drukste en meest intensief bereden enkelsporige spoorlijnen in Nederland (met stops in Cuijk, Boxmeer en Vlieringsbeek). Ze is tegelijkertijd echter ook flink storingsgevoelig. Dit moet gaan veranderen met een opwaardering van de Maaslijn (bochten worden ruimer gemaakt, passeersporen worden aangelegd en de lijn wordt geëlektrificeerd).
De slechte aantakking op het stedelijk netwerk laat zich doorvertalen in de cijfers. Alleen in de voormalige gemeente Cuijk waren er tussen 1995 en 2015 geen perioden met bevolkingskrimp. In Boxmeer, Sint Anthonis, Mill en Sint Hubert en Grave wel. Het aandeel 65+ers is in de gehele gemeente hoog. En er vertrekken veel jongeren naar Nijmegen, Eindhoven, Amsterdam en Utrecht. Het uitstralingseffect van Nijmegen zorgt er voor dat nabijgelegen kernen Grave, Cuijk en in mindere mate Boxmeer en Vlieringsbeek (aan de Maaslijn) steeds meer gaan functioneren als stedelijke suburb op afstand.
NOVEX De Peel – Op de Peelhorst staat de kwaliteit van leven flink onder druk. De water-, lucht-, natuur- en bodemkwaliteit zijn aangetast als gevolg van stikstof, fijnstof en ammoniak. Er is sprake van droogte, het verdienvermogen van de agrarische sector neemt af als ook de bereikbaarheid van voorzieningen. In programma NOVEX De Peel werken Rijk, provincie en waterschappen momenteel samen aan een toekomstbestendige agenda voor de Peel. Er wordt ingezet op een omslag naar circulaire en natuurinclusieve landbouw (met bijvoorbeeld intensieve teelten), veranderingen in mobiliteit, opwek van duurzame energie en het meebewegen met klimaatverandering (droogte en wateroverlast).
Zoeken van aansluiting – Land van Cuijk haakte pas halverwege aan bij de Verstedelijkingsstrategie Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Geheel verwonderlijk is dat niet omdat er op Grave en Mill en Sint Hubert na maar zeer beperkt reisrelaties zijn tussen gemeente en regio. De culturele barrière van de Peelhorst laat zich nog altijd voelen. Ook samenwerking voorbij de grenzen van provincies blijkt complex. Toch is de interprovinciale Maaslijn/A73-corridor (inclusief internationale A77-aantakking) meer dan ooit een levensader voor het Land van Cuijk. Met de spoorlijn wordt aangetakt op het OV- en fietsnetwerk van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen (Health Valley) en Regio Noord Limburg (Venray, Greenport Venlo). Aan de corridor tussen Nijmegen en Venlo zijn binnen de gemeente ook de meeste banen en opleidingen te vinden, met de grootste concentraties in de stationsgebieden van Cuijk en Boxmeer.
Om ook in de toekomst talent te kunnen binden en economisch vitaal te blijven is het voor het Animal Health cluster in Boxmeer de uitdaging om – in aansluiting op de Maaslijnverbetering – een kwaliteitsslag te maken in het stations- industrie- en centrumgebied. Kan de nabijheid van de Raamvallei en het Maasheggengebied hier bijdragen aan een concurrerend woon-, werk- en leefmilieu? In het centrum en stationsgebied van Cuijk speelt een vergelijkbare opgave, al lijkt de focus hier in eerste instantie minder te liggen op economie en meer op onderscheidend wonen in de treinnabijheid van Nijmegen.
Aan de ‘Brabantse zijde’ is het de vraag wat het toekomstperspectief is voor kleinere kernen als Grave, Mill en Sint Anthonis. Gaat de Peelbarrière ooit doorbroken worden? Of zijn ook deze kernen gebaat bij sterkere economische clusters in Nijmegen, Cuijk, Boxmeer, Venray en Venlo?