Industriedorp op Brabants driestedenpunt
Stap in mijn schoenen terwijl ik je meeneem op reis door het Brabantse land. Eind negentiende eeuw maakte Jacobus Craandijk wandeltochten door Nederland om observaties, anekdotes en verhalen op te tekenen ‘met pen en potlood’. Door hem geïnspireerd besloot ik vorig jaar een vergelijkbaar avontuur aan te gaan. In het kader van de verstedelijkingsstrategie voor de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Is het leven echt zo goed in het Brabantse land? En hoe is dat over 20 jaar? Gewapend met mijn camera, kaart en notitieblok heb ik verschillende gemeenten bezocht. Ik wilde ontdekken wat hen onderscheidt en voor welke uitdagingen ze staan. Het reisverslag, soms scherp en bewust prikkelend, is te leuk om op de plank te laten liggen. Het brengt de abstracte ruimtelijke uitdagingen waar we in Nederland voor staan tot leven. In een serie artikelen deel ik de komende tijd – op persoonlijke titel – mijn verhaal over de Stedelijke Regio ‘s-Hertogenbosch. Met vandaag deel 6 van het reisverslag: Boxtel
Op een net iets te warme, droge en zonnige dag pakte ik de sprinter van Tilburg naar Weert. Nog geen kwartier later kwam deze aan in Boxtel. Ik stapte uit en keek enigszins verbaasd om me heen terwijl ik het aantal sporen telde: tien. Ik besloot eerst een rondje te wandelen over het direct aan het treinstation gelegen industrieterrein. Daar kreeg ik al snel spijt van. De eerste 250 meter liep ik langs een flink opgewarmde steenvlakte met hier en daar wat geparkeerde auto’s. Nog eens 250 meter later kwam er een walm van ellende op me af. Afkomstig van een veewagen vol varkens op het terrein van de grootste slachterij van Nederland. Hier bij Vion in Boxtel werken circa 1.700 (flex)werknemers aan het sorteren, selecteren, snijden en slachten van circa 90.000 varkens per week. Dat levert flink wat geur- en geluidshinder op voor omwonenden.
Ik vervolgde mijn tocht en liep nog zeker een half uur over het industrieterrein. Ik zag raamloze loodsen en brede asfaltvlaktes zonder stoep. Groepen werknemers maakten hier hun lunch-ommetjes, ongetwijfeld langs precies dezelfde routes als alle dagen ervoor. Zou er ooit een ‘Beter Leven keurmerk’ komen voor industrieterreinen, vroeg ik me af.
Beschermd dorpsgezicht – Ik was toe aan een leukere bestemming. Ik huurde een OV-fiets en fietste in ongeveer vijftien minuten naar Liempde. Delen van dit dorp zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht omdat de ruimtelijke karakteristieken van de vroegere Brabantse zandnederzetting hier goed bewaard gebleven zijn. Dit soort nederzettingen ontstonden vanaf de zevende eeuw in de overgangszones van lage naar hoge gronden. Er ontstond een agrarisch systeem met akkerlanden, weide- en hooilanden (in de beekdalen) en woeste heidegronden (in gemeenschappelijk bezit). Midden in Liempde ligt een driehoekige ruimte (de plaatse, voorheen de overnachtingsplaats voor het vee) met uitvalswegen richting het ommeland. Zowel binnen als buiten het dorp veranderde er veel in de negentiende en twintigste eeuw. Erven, wegen en perceelsgrenzen werden in de negentiende eeuw beplant met populieren om de lokale klompenmakerij een boost te geven (in 1890 telt Liempde 200 klompenmakers). En oorspronkelijk gemengde agrarische bedrijven specialiseerden zich in de twintigste eeuw in veeteelt.
Industriedorp – Op de terugweg van Liempde naar Boxtel kwam ik restanten van het Duits Lijntje tegen. Met de komst van deze (in 2004 gesloten) spoorweg zou Boxtel vanaf eind negentiende eeuw een ‘industriedorp’ worden. Maar ook in de eeuwen daarvoor was hier al bedrijvigheid. Boxtel ontstond aan de doorgaande route tussen ’s-Hertogenbosch, Eindhoven, Maastricht en Luik, op een plek waar rivier de Dommel doorwaadbaar was. In de elfde eeuw werd hier door de Heren van Boxtel een (motte)burcht gebouwd, opgevolgd door kasteel Stapelen twee eeuwen later. Boxtel bloeide op dankzij Dommel, Essche Stroom en Beerze. Het snelstromende water dreef watermolens aan en kon benut worden voor het vervoer met platte schuiten, het wassen van linnen weefsels en papierfabricage. De grondstof voor de textielnijverheid (vlas) werd in het omringende landschap verbouwd. Om binnen Boxtel zelf de voeten droog te houden werd een uitgebreid stelsel van waterlopen gegraven (de Binnendommeltjes). Vanaf de vijftiende eeuw bouwde Boxtel bovendien aan een indrukwekkende Sint-Petrusbasiliek dankzij de inkomsten van bedevaartgangers die op het ‘Heilig Bloedwonder’ afkwamen. Deze religieuze status droeg ook bij aan de vestiging van tien kloostergemeenschappen in het dorp. Abraham Jacob van der Aa (bekend van het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden) omschreef Boxtel in 1840 als “een van de levendigste en fraaiste plaatsen van de Meijerij”. Met “veel doortocht” langs “het fraaie marktplein, de fraaie huizen, logementen en herbergen”.
Eind negentiende eeuw was ‘het fraaie’ Boxtel een verkeersknooppunt geworden. In 1745 kwam de steenweg tussen ’s-Hertogenbosch en Luik gereed. En in 1865 volgde een spoorwegstation met verbindingen naar Wesel (Duitsland), Tilburg, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven. Deze bereikbaarheid trok industrie aan met na 1900 veel sigarenmakerijen en exportslachterijen (o.a. EnCeBe– nu nog aanwezig als Vion) en na 1950 de metaalindustrie (o.a. Van Geel – nu Legrand Group en Hydraudyne – nu Bosch Rexroth). Voor bedrijven kwam na de Tweede Wereldoorlog industrieterrein Ladonk tot ontwikkeling en voor de arbeiders werden relatief eenvoudige arbeidersbuurten gebouwd. Toenemende bevolking en industrie zorgde ervoor dat de Binnendommeltjes geleidelijk transformeerden in ongewenste open riolen. Dankzij een nieuw gegraven Afwateringskanaal (1936) konden alle binnendorpse kanalen worden gedempt. Vrijgekomen ruimte werd ingenomen door de (vracht)auto. In 1955 werd het oude steenwegtracé Boscheweg-Eindhovenseweg omgebouwd tot 2×2 rijksweg, met vanaf 1966 een nieuw tracé om het dorp heen (de huidige A2).
Deze optelsom van gedempte kanalen, een oude rijksweg door het dorp, het (fors versteende) industrieterrein plus de arbeidersbuurten geeft Boxtel een opvallend stedelijk aanzicht (met plaatselijk zelfs tienlaagse galerijflats). De industriële vraag won het van de ruimtelijke kwaliteit. De grote (en relatief arbeidsintensieve) Boxtelse bedrijven concurreerden van oudsher op prijs. Maar dat model lijkt zijn langste tijd gehad te hebben. Exemplarisch hiervoor zijn de recente sluitingen van voormalig grote spelers Van Oerle Alberton (voormalig weverij, later producent van veiligheidsgordels) en Orgachemia (nu BioMérieux / Organon) – de arbeid werd onder andere naar Roemenië overgeplaatst. Welke nieuwe randvoorwaarden stelt concurreren op meerwaarde en kwaliteit aan de leefomgeving van Boxtel? En wat is de toekomst van een bedrijf als Vion in relatie tot de huidige stikstof- en veeteeltdiscussies?
De Kleine Aarde – In 1972 werd milieubewustzijn een hot topic met het rapport “De grenzen aan de groei” van de Club van Rome. Sietz Leeflang maakte van Boxtel het epicentrum van de duurzaamheidsbeweging door in hetzelfde jaar proeftuin De Kleine Aarde op te richten. Leeflang maakte zich zorgen over de ontwikkeling van de maatschappij, waarin de belangstelling voor mens en milieu achter dreigde te raken bij het geloof in technologische en economische groei. Op de Kleine Aarde werd geëxperimenteerd met nieuwe duurzame ideeën op het gebied van energie, voedsel en grondstoffen. Er werd gepionierd met biologische landbouw, windenergie, zonnestroom, ecologisch tuinieren, het sluiten van kringlopen en anders wonen. In Boxtel kwam een zelfvoorzienend Bolhuis (1974), werd de Schijf van Vier in het leven geroepen (voor minder vlees en zuivel, 1978), werd de eerste biologische boerenmarkt van Nederland georganiseerd (1984), ontstond de eerste coöperatieve (Heren)boerderij, werden de eerste zonneboilers uitgetest, kreeg de ecologische voetprint bekendheid en stond het eerste cradle to cradle gebouw (in 1995). Op De Kleine Aarde kon men bovendien in de jaren zeventig al een testritje maken op (bak)fietskarren.
Eind 2010 ging De Kleine Aarde aan haar eigen succes ten onder. Duurzaamheid was gemeengoed geworden. Nieuwe installaties volgden elkaar in te snel tempo op. De onderhoudskosten werden te hoog, terwijl het bezoekersaantal terugliep. Maar op de funderingen van de oude proeftuin wordt vanaf 2023 gebouwd aan een nieuw hoofdstuk. Plaats De Kleine Aarde wordt het eerste kennis- en praktijkcentrum in een netwerk van Plaatsen. Doel van deze Plaatsen is om mensen in verbinding met de natuur te brengen. En om samen met agrarische ondernemers en systeemspelers in Nederland te leren over- en te werken aan het nieuwe circulaire voedselsysteem van morgen. In Boxtel komen verschillende functies, sectoren en actoren samen. Centraal staan het praktijkcentrum, cultuur- en inspiratiecentrum, debatcentrum, onderwijs- en onderzoekscentrum en innovatiecentrum. Ook elders in Boxtel is er vernieuwingsdrang. Op het agro-technische Yuverta mbo worden stappen gezet richting natuurinclusief en duurzaam. En op GreenTech Park moet een nieuw bedrijventerrein ontstaan gericht op biobased economie en circulariteit.
Vernieuwing – Het lijkt niet geheel toevallig dat er juist in Boxtel van onderop wordt gewerkt aan de systeemvraagstukken van morgen. Doorgaan op de huidige weg kan hier eigenlijk niet meer. Voorliggende (ruimtelijke) vraagstukken worden steeds complexer en het dorp is nagenoeg vastgelopen. Er zijn ruimtelijke beperkingen vanuit het Natura 2000 gebied Kampina (stikstof), de Dommel, Essche Stroom en Beerze (noodzaak tot vergroening en het openhouden van gebieden), de A2 (noodzaak tot een duurzamer verplaatsingsgedrag), het (goederen)spoor (externe veiligheid en barrièrewerking door sanering van onveilige, gelijkvloerse spoorwegovergangen) en bedrijventerrein Ladonk (lucht, geur en geluidshinder). Nieuwbouw komt steeds moeilijker van de grond. Mede door het gebrek aan bestuurs – en uitvoeringskracht (‘de opgaven zijn eigenlijk nauwelijks te overzien met de mensen die we hebben’ – ook financiering en instrumentaria voor betaalbaarheid van woningen en het bouwen van de juiste woningen ontbreekt) en de noodzaak tot het uitkopen van eigenaren en de doorlooptijd van procedures (wachttijd voor plannen bij Raad van State is meer dan 1,5 jaar).
Toch is het de gemeente recent gelukt om meer kwaliteit toe te voegen aan de dorpskern. Het centrum heeft een flinke opknapbeurt gehad, een deel van de Binnendommeltjes is geherintroduceerd en de leegstand is nagenoeg verdwenen. Daarmee lijkt de binnendorpse opgave echter nog niet voltooid. Komt er een kwaliteitssprong in het gebied rondom het treinstation (Stationsstraat en industrieterrein Ladonk)? En hoe ziet de toekomst eruit van de stenige naoorlogse buurten in Noord en Oost. Gaan deze buurten meekleuren met de veranderende bevolkingssamenstelling? Het aandeel eenpersoonshuishoudens neemt naar provinciale prognose toe van 27% in 2000, via 34% in 2020 tot 41% (!) in 2040. Het aandeel 65+ers is tussen 2000 en 2020 toegenomen van 12% naar 22%. In het onderzoek “Waar willen we wonen” scoorde Boxtel op het thema woonaantrekkelijkheid een 281e plaats van de 355 (Bureau Louter iov Elsevier, 2020). Er lijkt dus ruimte voor verbetering.
Kansen verzilveren – Boxtel ligt op een droomlocatie in Brabant. Op het scharnierpunt tussen drie regio’s: Agrifood Capital, Brainportregio Eindhoven en Midpoint Brabant. Direct aan de A2-corridor tussen Amsterdam en Eindhoven en met een groot station op ongeveer een kwartier treinen van zowel ’s-Hertogenbosch, Tilburg als Eindhoven. Dwars door de kern lopen de Dommel en Beerze en op circa 10 minuten fietsen van het station ligt Kampina, een 1200ha groot heide- bos en vennengebied (onderdeel van Nationaal Landschap Het Groene Woud). Boxtel heeft een dependance van het Jeroen Bosch Ziekenhuis binnen de grenzen (voor onderzoeken en spreekuren), biedt plaats aan kennis- en praktijkcentrum Plaats De Kleine Aarde en aan opleidingen in creatieve vormgeving (Sint Lucas) en land-, tuinbouw en veeteelt (Yuverta). Er zijn in de gemeente ongeveer evenveel banen als werknemers. En dankzij de goede bereikbaarheid werken inwoners niet alleen in Boxtel zelf (33%) maar ook in ’s-Hertogenbosch (11%), Eindhoven (9%); Meierijstad (6%), Tilburg (5%) en Vught (3%).
Het wordt interessant om te volgen of Boxtel haar unieke uitgangspunten in de komende decennia weet te verzilveren. Dat zal niet gaan zonder gesprek over de lokale identiteit en kwaliteit. Worden begrippen als ‘duurzaam en natuurinclusief’ gepromoveerd tot handelingsperspectief voor de lokale woon- werk en leefkwaliteit? En blijft Boxtel lokaal verder bouwen aan het nieuwe circulaire systeem van morgen? Krijgen dergelijke kernwaarden een ruimtelijke en programmatische doorvertaling in het stationsgebied, op bedrijventerrein Ladonk en in de naoorlogse arbeidersbuurten?