Mogelijk makers in klein-Brabant
Stap in mijn schoenen terwijl ik je meeneem op reis door het Brabantse land. Eind negentiende eeuw maakte Jacobus Craandijk wandeltochten door Nederland om observaties, anekdotes en verhalen op te tekenen ‘met pen en potlood’. Door hem geïnspireerd besloot ik vorig jaar een vergelijkbaar avontuur aan te gaan. In het kader van de verstedelijkingsstrategie voor de Stedelijke Regio ’s-Hertogenbosch. Is het leven echt zo goed in het Brabantse land? En hoe is dat over 20 jaar? Gewapend met mijn camera, kaart en notitieblok heb ik verschillende gemeenten bezocht. Ik wilde ontdekken wat hen onderscheidt en voor welke uitdagingen ze staan. Het reisverslag, soms scherp en bewust prikkelend, is te leuk om op de plank te laten liggen. Het brengt de abstracte ruimtelijke uitdagingen waar we in Nederland voor staan tot leven. In een serie artikelen deel ik de komende tijd – op persoonlijke titel – mijn verhaal over de Stedelijke Regio ‘s-Hertogenbosch. Met vandaag deel 10 van het reisverslag: Heusden
Eind jaren tachtig ging ondernemer Arie van Veluw met slijptol en elektrisch lasapparaat aan de slag in de garage van zijn twee onder een kap woning in Vlijmen. Een bedrijf aan huis is ‘Veluw Metal Creations’ inmiddels niet meer. Het bedrijf groeide uit tot een van de groenste metaalbedrijven van Nederland, met vakmanschap, hightech en duurzaamheid als kernbegrippen. Dit succesverhaal over ondernemersgeest past in het grotere plaatje van de gemeente Heusden. “Dromen. Doen. Heusden.” is hier het motto. De gemeente wil ‘mogelijk makers’ huisvesten en biedt ruimte voor groei, ondernemerschap en innovatie. ‘Iets kan hier, tenzij’. Dat leidt tot een leefomgeving waarbinnen burgers, bedrijven en organisaties hun dromen waar mogen maken. ‘Mits zij bereid zijn hiervoor ook zelf initiatief te tonen en inspanningen te verrichten’.
De gemeente Heusden heeft om en nabij de 50.000 inwoners en bestaat uit het vestingstadje Heusden, de grotere plaatsen Drunen en Vlijmen en een negental kleinere kernen. De kernen liggen in voormalig ‘grensland’. Op de landschappelijke scheidslijn tussen lage kleigronden en hoge zandgronden (de Naad van Brabant), op de frontlinie tussen Holland en Brabant (de Zuiderwaterlinie) en op de religieuze scheidslijn tussen protestant en katholiek. Met het graven van de Bergsche Maas werd vestingstad Heusden in 1904 afgesneden van het Land van Heusden. Dorpjes als Genderen, Eethen, Wijk en Aalburg, Spijk en Veen lagen nu ‘aan de andere kant van de rivier’ waar ze aansluiting vonden bij het Land van Altena. De stad Heusden verlegde haar oriëntatie richting het Brabantse land.
Met name Heusden en Drunen raakten begin twintigste eeuw geïndustrialiseerd. In 1890 kwam de Langstraatspoorlijn gereed tussen Lage Zwaluwe en ’s-Hertogenbosch (gesloten in de jaren zeventig). En tussen 1896 en 1937 was er een tramlijn tussen ’s-Hertogenbosch, Vlijmen, Drunen en Heusden. In Vlijmen was 75% van de bevolking in 1930 nog actief in de mandenvlechterij. In Drunen was de Langstraatse schoen- en leerindustrie van belang en vond de oorspronkelijk Bossche scheepsschroevenfabriek Lips een plek (in 1939). In Heusden ontstonden conservenfabriek Jonker Fris (in 1910) en de Verenigde scheepswerf Heusden (later Verolme). Om de arbeiders te kunnen huisvesten en om de babyboom generatie een plek te bieden maakten Heusden, Drunen en Vlijmen vanaf de jaren ’50 en vooral tussen de jaren ’60 en ’80 een schaalsprong mee. Voor die tijd typerende gestandaardiseerde woonproducten (veelal rijtjeswoningen) werden gebouwd direct achter de dorpslinten. In Heusden kregen nieuwe rijwoningen een plek achter het schootsveld van de vesting, in het nabijgelegen Oudheusden.
In dezelfde tijdsperiode als de ruimtelijke schaalsprong kregen de grootste economische sectoren van Heusden en Drunen het moeilijk. De schoenindustrie, metaalindustrie en scheepsbouw raakten langzaam in verval door stevige concurrentie uit onder andere Italië en Azië. Dit bracht de noodzaak met zich mee om economisch te vernieuwen. Toerisme verscheen als nieuwe economische pijler met Autotron (geopend in 1974) en het Land van Ooit (geopend in 1989). Lang hielp dit niet. Autotron verhuisde in 1987 naar Rosmalen, Verolme sloot in 1999 haar deuren (de scheepswerf is wel nog steeds in bedrijf, met wisselende eigenaren), het Land van Ooit sloot in 2007, Jonker Fris in 2008 en ook de drie in Metal Valley-verband samenwerkende Lips-overblijfselen (Wärtsilä, Hydro en LDM) kregen het zwaar. In 2010 werd de scheepsschroevenproductie uitgeplaatst naar China, Hydro kwam in 2019 met een forse ontslagronde en LDM is opgehouden te bestaan in 2020. In relatief korte tijd verdwenen honderden banen. De research- en serviceafdeling van Wärtsilä bleef voor Drunen wel behouden.
Daar waar oude bedrijven leegte achterlieten ontstond ruimte voor nieuwe bedrijven uit de metaalindustrie, maakindustrie en logistiek (niet zelden aangetrokken dankzij de ligging aan de A59). Bedrijventerrein Groenewoud (in Drunen) werd geherstructureerd en is in nagenoeg weer helemaal gevuld (met minder op metaal gerichte bedrijven dan voorheen). De uit Leiden afkomstige Koninklijke Sanders (cosmetica) verhuisde haar productie en hoofdkantoor naar Vlijmen. En in Nieuwkuijk kwam er met Het Hoog een nieuw en snelgroeiend bedrijventerrein. Hier zitten naast het eerdergenoemde Veluw Metal Creations ook andere grote spelers zoals Kaak Dough Technology (bakkerijmachines) en Van Delft groep (totaalinstallateur).
Ook op het terrein van landgoed Steenenburg, het vroegere terrein van Land van Ooit, staat Heusden voor een nieuw veelbelovend economisch hoofdstuk. Hier ontwikkelt Jan Kelders een hightech campus met een medisch research- en ontwikkelcentrum, via snelfietsroute en OV verbonden met het Jeroen Bosch Ziekenhuis (JBZ). Allerlei instanties en organisaties gaan hier samenwerken. Het JBZ verhuist zijn volledige MS Expertise Centrum en de MS-tak van revalidatiecentrum Tolbrug naar het landgoed in Drunen. Op de campus komt ook ruimte voor circa 200 (zorg)woningen en medisch gerelateerde startups.
De bus vanuit ’s-Hertogenbosch bracht me binnen een kwartier bij het gemeentehuis van Vlijmen, waar ik in de ochtend moest zijn voor een afspraak. Een dag eerder had ik ter voorbereiding een wandeltocht van vijf kilometer gemaakt door de kern Drunen. Op de terugweg vanuit Waalwijk stapte ik de bus uit aan de westkant van de kern, om aan de oostkant weer terug in te stappen. Het bracht me bij een van de meest troosteloze bushaltes waar ik ooit opstapte. Een bushokje ingepast tussen de blinde gevels, installaties en containers van de Shell Deli en Carwash, gelegen tussen de A59 aan de ene kant en de tweehonderdvijftig meter lange gevel van Nunner Logistics aan de andere kant. Na mijn afspraak in het gemeentehuis wandelde ik een rondje van tien kilometer door de kern Vlijmen. Het bracht me onder andere in Vliedberg, een buurt die in de ‘Atlas van afgehaakt Nederland’ van Josse de Voogd en René Cuperus (2021) op basis van opkomstcijfers en verkiezingsuitslagen werd getypeerd als ‘afgehaakt’.
‘Heusden is Brabant in het klein’, werd me verteld. Een groenblauw landschap van duinen, weilanden, woonkernen, wegen, water en bedrijvigheid op de grens van hoog naar laag. ‘Hier speelt het leven zich af op de ideale schaal’. ‘Niet te groot, stedelijk en onpersoonlijk maar ook niet te klein, dorps en knullig’. Op elke in de gemeente woonachtige werknemer zijn er binnen de gemeente 0,61 banen. Inwoners werken dankzij A59, N261 en A2 in ’s-Hertogenbosch (18%), Waalwijk (12%), Tilburg (7%), Eindhoven, Oosterhout en Breda (3%). Slechts een kwart van de inwoners werkt in Heusden zelf. Mede als gevolg van de druk op de woningmarkt van ’s-Hertogenbosch is de woonnood in Heusden voor alle doelgroepen hoog. Woningen in Vlijmen liggen dichter bij het station van ’s-Hertogenbosch dan woningen in Empel, De Groote Wielen of Rosmalen. Niet gek dus dat woningen op Heusdense uitleglocaties als warme broodjes over de toonbank gaan.
Tijdens mijn wandeltochten viel op dat er aan de dorpslinten Grotestraat (Drunen), Wolput, De Akker en Plein (Vlijmen) recent veel transformatie en inbreiding had plaatsgevonden. Het bleek hier vooral te gaan om marktinitiatief, waarbij niet zelden door bewoners ‘op de rem’ werd getrapt uit angst dat de dorpse identiteit onder druk zou komen te staan. Toch is er ook in het nieuwe bestuursakkoord ruimte opgenomen om binnendorps de hoogte in te gaan (waar dat passend is), om te voorkomen dat het hele buitengebied moet worden volgebouwd. Makkelijk is dat inbreiden overigens niet. Het watersysteem vormt lokaal een groot knelpunt, met name in de naoorlogse buurten. Er zijn veel plekken waar de wateroverlast groot is en ook de afvoer van afvalwater zit aan zijn capaciteit. Op het moment dat het afvalwater zich gedurende een hevige regenbuien vermengt met het hemelwater ontstaan er in toenemende mate gezondheidsrisico’s. Daar komt bij dat de kern Drunen fors verhard is en te maken heeft met hittestress. Hier moet dus meer ruimte komen voor vergroening, bijvoorbeeld door ontharding, het aanleggen van groene daken en het afkoppelen van de hemelwaterafvoer.
De ambitie van Heusden om een leefomgeving te willen zijn ‘waarbinnen burgers, bedrijven en organisaties hun dromen waar kunnen maken’ intrigeerde me. Ik zag dit dorpse ontwikkel-DNA fysiek terug op een aan de linten (waar regelmatig wordt ververst, vernieuwd en bijgebouwd) en op de bedrijventerreinen. In de naoorlogse buurten zag ik echter precies dezelfde type jaren ’60-’80 buurten die ik ook tegenkwam in ’s-Hertogenbosch, Oss, Berlicum, Sint-Michielsgestel en Boekel. Bewoners zoeken er de grenzen op van wat bestemmingsplan technisch is mogelijk gemaakt door op- en aan te bouwen, zonnepanelen te plaatsen en een bedrijfje op te starten in garage of plint. Maar verder verkleuren de buurten nauwelijks mee met de veranderende tijdsgeest. Een gemiste kans, naar mijn idee. De uitdagingen waar de buurten voor staan nemen fors toe. Er is de noodzaak tot vergroening, er liggen infrastructurele uitdagingen rondom waterafvoer en energie, er is een ambitie om fietsveiliger te worden en er is een grote demografische omslag aan de gang (met een toename in het aandeel eenpersoonshuishoudens van 20% in 2000, via 29% in 2020 naar 34% in 2040; en een toename van het aandeel 65+ers van 11% in 2000 naar 21% in 2020). Zouden de naoorlogse buurten zich kwalitatief niet veel meer onderscheiden als er sprake was van een forse deregulatie, waarbij bewoners en ondernemers ook hier volop kansen kregen hun dromen waar te maken?
Het ontwikkelmodel van Heusden staat onder druk. De naam Vliedberg (vluchtberg) is exemplarisch voor de relatie die de gemeente van oudsher heeft met het watersysteem. Bij de dijkdoorbraak van 1881 (de ramp van Nieuwkuijk) liepen meer dan veertig dorpen onder water en stond een gebied van meer dan 30.000 hectare blank. Sindsdien zijn er geen grote rampen meer geweest maar de kans op wateroverlast neemt toe. Binnen en buiten de kernen is steeds meer ruimte nodig voor water(berging). Hoe blijven de dorpen vitaal, leefbaar en bij de tijd als ‘water en bodem sturend’ zijn en er steeds minder ruimte is voor nieuwe uitleglocaties? Hoe toekomstvast is bovendien een groeimodel wat met name afhankelijk is van goede doorstroming op de A59, N261 en A2? Het aandeel autogebruik is hoog in Heusden. Het aandeel fietsverplaatsingen nam tussen 2008 en 2018 af op de afstanden tussen de 2,5 en 10km. Tachtig procent (!) reist op deze afstanden met de auto. Voor langere afstanden ligt dat percentage ergens tussen de 90 en 95% (OViN, 2006-2018).
Heusden staat voor de uitdaging om toe te groeien naar een toekomst- en watervast model waarin volop ruimte blijft voor dorpse dynamiek. Dat gaat niet zonder dromen, mogelijk maken en doen. Op de schaal van het individu, maar ook op die van kern, gemeente en regio.