Ontwerpende planologie
Deze blog is er om een nog niet bestaande discipline binnen de ruimtelijke ordening te verkennen: de ontwerpende planologie. Zelf loop ik inmiddels ruim vijftien jaar rond als professional in de wereld van ontwerpers, beleids- en plannenmakers. Het is naar mijn idee een wereld vol bevlogen mensen die zich allemaal oprecht inzetten om stad en landschap mooier en leuker te maken. Ik betwijfel echter of we de juiste bagage, het juiste instrumentarium en de juiste focus hebben om bovenstaande ook echt te verwezenlijken.
Ontwerpende planologie is een poging om los te komen van een ruimtelijke ordening gebaseerd op anekdotes waarbij het ‘mooie plaatje met het praatje’ de boventoon voert in het ruimtelijke debat. Het probeert een brug te slaan tussen (feitelijke) analyses, ambities, de concrete ruimtelijke uitwerking van deze ambities (ontwerp) en de opvolgende effecten en consequenties.
Waarom hebben we ontwerpende planologie nodig?
Opgave 1: Er is een enorme kloof tussen de verschillende disciplines en tussen de verschillende schaalniveau’s waarbinnen we werken.
Gechargeerd gesteld snappen ontwerpers op het schaalniveau van gebouw- en buitenruimtetypologie weinig van het stedelijk systeem. Ontwerpers en planners op het schaalniveau van stad en regio snappen andersom dan weer weinig van gebouwen en buitenruimtes. Dit resulteert in allerlei vormen van wensdenken. Pas als we ons bewust worden van het effect van een ingreep op het hogere ofwel het lagere schaalniveau kunnen we een volwaardig multidisciplinair gesprek voeren over de consequenties en het realiteitsgehalte van ambities en plannen.
Opgave 2: Het maatschappelijke debat over consequenties en voorliggende keuzes zou centraal moeten staan. Niet de droombeelden en ideaalplaatjes.
Laat ik het scherp stellen. Soms verdenk ik mede-ontwerpers en plannenmakers ervan overtuigd te zijn dat ze de loop van de (stads)geschiedenis uit kunnen leggen aan de hand van geniale ontwerpers. Als we die gedachte volgen bracht Georges-Eugène Haussmann ons monumentale boulevards, warenhuizen en riolering. En Le Corbusier bracht ons -samen met een groep starchitecten avant la lettre- de scheiding van verkeer, wonen, werken en recreatie. Deze focus op individuen (gestimuleerd door een ‘jaarboekontwerp- en prijzencultuur’) lijkt individuele ontwerpers hoop te bieden op een betere toekomst. Als je geniaal en hardwerkend genoeg bent bestaat blijkbaar de kans dat je uitgroeit tot de nieuwe Le Corbusier en dat jouw ideaalbeeld ooit werkelijkheid zal worden. Deze focus op de droombeelden van individuen is ernstig. Immers: als je er vanuit gaat dat je aan het ideaal werkt, dan is er eigenlijk geen serieus alternatief denkbaar. Laat staan dat je het ideaalbeeld graag met open vizier uit laat dagen.
We beseffen ons veel te weinig dat ruimtelijke ordening een maatschappelijk goed is en dat ruimtelijke kwaliteit alleen kan ontstaan wanneer politiek, maatschappij en gebruikers zelf transparant en navolgbaar kunnen meedenken en meebeslissen over de invulling ervan. Maatschappelijke betrokkenheid zou dan verder moeten gaan dan het projecteren van onze eigen wereldbeelden op mensen die anders zijn. En participatie zou verder moeten gaan dan stakeholders er met mooie plaatjes en leuke verhalen van overtuigen dat ze een probleem hebben waarvan ze zelf nog niet op de hoogte waren. De kracht van ontwerp ligt niet in het schetsen van droombeelden, dat is te makkelijk. De kracht van ontwerp ligt in het testen van mogelijke toekomsten met als primaire doel om ervan te leren. Om transparant en navolgbaar (ontwerpend) te onderzoeken voor welke cruciale keuzes we staan en wat de consequenties zijn van bepaalde keuzes. Juist de te maken keuzes en consequenties zouden het onderwerp moeten zijn van maatschappelijk debat, niet de eindbeelden.
Opgave 3: Het vizier staat te veel gericht op de toekomst. Reflectief achterom kijken en meten wat er gebeurt in het heden gebeurt niet of nauwelijks.
Een uurtje scrollen langs projectteksten van gerenommeerde ontwerpbureaus maakt inzichtelijk hoe we onze plannen zelf graag zien: interessant, fijn, uniek, samenhangend, gezond, eigentijds, groen, toekomstvast, flexibel, betekenisvol, duurzaam, uitdagend, verbindend, fantastisch zelfs. We zijn als plannenmakers erg goed in zelffelicitatie. Maar is daar enige reden toe? Of zijn we verblind door zelfingenomenheid? Als we eerlijk zijn weten we het niet. We lijken bijzonder weinig geïnteresseerd in het effect dat onze plannen teweeg brengen. Hoe gebruiken mensen hun gebouwen, straten, buurten en steden nou eigenlijk echt? En hoe dragen onze plannen daar aan bij?
Op het hogere abstractieniveau worden plannen getoetst aan landelijke en regionale ambities. Het lukt echter slechts zeer beperkt om de harde criteria behorende bij deze ambities en doelen concreet, meet- en tastbaar te maken. Immers: hoe meet je de ‘aantrekkelijkheid van een leefmilieu’ en hoeveel gram ‘agglomeratiekracht’ of ‘verbonden sectoren’ heb je eigenlijk nodig voor ‘ruimtelijk-economische structuurversterking’? Als we willen dat de ruimtelijke ordening een bijdrage levert aan een beter functionerend stedelijk systeem, dan moeten we eerst willen leren begrijpen hoe dat stedelijk systeem momenteel eigenlijk functioneert.