Het onvermijdelijke succes van ‘de stad’
Wat bezielt mensen toch om in een stad te willen wonen of werken? Je zit er met veel mensen dicht opeen gepakt in een veel te klein en duur appartement. Als het tegenzit maken je buren veel lawaai, is de luchtkwaliteit bedenkelijk en moet je ook nog eens de buitenruimte met anderen delen. Waarom verhuizen we niet massaal naar goedkopere, groenere en dunner bevolkte oorden?
De stad leek in de jaren tussen 1960 en 1980 op sterven na dood. Ter illustratie: Amsterdam, Londen en Parijs verloren in korte tijd een kwart van hun bevolking (*1). Massaontslagen waren destijds het logische vervolg op uitplaatsing van industriële arbeid richting goedkopere oorden (Oost-Europa en Azië). Financieel geslaagde gezinnen kregen dankzij de auto keuzevrijheid en kochten een moderne doorzonwoning in een nieuwe, groene maar functie-arme buitenwijk. Een vicieuze cirkel werd in gang gezet. De weggetrokken gezinnen bleven profiteren van werk en voorzieningen in de stad. Om de toegankelijkheid te garanderen werden panden gesloopt ten faveure van autowegen en werden pleinen gevuld met stilstaande auto’s. In de avonduren waren de bezoekers vertrokken richting huis en namen drugs en criminaliteit de openbare ruimte over. Wie in de stad achterbleef was arm, kansloos, werkloos of ging studeren.

De stad begon vanaf de jaren ’80 aan een glorieuze comeback. Wat zijn de drijfveren achter dit hernieuwde succes van de stad?
(1) Steden zijn broedplaatsen van menselijk kapitaal – Het ontstaan van nieuwe producten en diensten (en daarmee werk) zou je kunnen zien als een kansenspel. Steden hebben een natuurlijke voorsprong bij dit kansenspel. Nieuwe ideeën vinden een vruchtbare voedingsbodem wanneer mensen gezamenlijk kennis en creativiteit delen, wanneer er kapitaal beschikbaar is om een idee tot uitvoering te brengen en wanneer de afzetmarkt voor het idee voldoende groot is. De kans dat een nieuw bedacht idee succesvol wordt is groter naarmate meer potentiële ‘uitvinders’ elkaar ontmoeten. Met andere woorden: hoe groter de nabijheid en bereikbaarheid van kennis, creativiteit en startkapitaal, des te groter de kans op innovatie. Vaak wordt bovenstaande uitgedrukt met de term ‘agglomeratiekracht’.
Agglomeratiekracht kan op twee manieren worden gerealiseerd: (A) monocentrisch: door concentratie van massa op één plek; of (B) polycentrisch: door verschillende plekken met elkaar te laten samenwerken zodat ze van elkaars massa profiteren.

Het voordeel van geconcentreerde massa is dat innovatieve en kennisintensieve activiteiten profiteren van clustering: de kans op (ongeplande) ontmoeting en uitwisseling wordt groter naarmate de stedelijke massa toeneemt. Voordeel van een polycentrisch systeem is dat de nadelen van een (te) grote stad (leefbaarheidsproblematiek, hogere woonlasten en filedruk) kunnen worden omzeild.
(2) Steden faciliteren interactie en kruisbestuiving – In de globale wereld waarin we leven is er voor goederen en diensten moordende concurrentie op beschikbaarheid, prijs en kwaliteit. Bedrijven clusteren in stedelijke interactiemilieus om te profiteren van elkaars voorzieningen, toeleveranciers en kennis. Dit werkt twee richtingen op. Voor bedrijven is er in een stad een grotere en meer gespecialiseerde markt van toeleveranciers en voorzieningen voorhanden. En in een stad zijn meer potentiele werknemers beschikbaar. Andersom geredeneerd vergroot clustering van bedrijven de afzetmarkt voor toeleveranciers. En het verrijkt de keuzevrijheid voor werknemers. Deze grotere keuzevrijheid zorgt ervoor dat werknemers banen kunnen vinden die aansluiten bij hun interesses, specialisaties en vaardigheden en dat ze vaker kunnen wisselen van baan. Dit biedt bedrijven een kijkje in de keuken bij de concurrent en versnelt het innovatieproces.
Een succesvolle stad heeft een grote variëteit aan economische specialisaties in huis. Wanneer bedrijven voor deze specialisaties putten uit een vergelijkbare poel aan werknemers, kennis en/of technologie kunnen ze van elkaar leren en kunnen er nieuwe specialisaties ontstaan. Juist deze kruisbestuiving tussen economische sectoren zijn de grote motor achter economische groei en nieuwe bedrijvigheid. Vandaar dat nieuwe werkgelegenheid vooral ontstaat in steden.
(3) Steden hebben een breder en kwalitatief beter voorzieningenaanbod – Hoe meer mensen zich ergens vestigen, des te groter het draagvlak voor voorzieningen. Voor een breed aanbod aan podiumkunsten, musea, (hogere) onderwijsinstellingen, parken, horeca en winkels is massa nodig en voor massa moet je in de stad zijn. De aanwezigheid van al deze voorzieningen trekt overigens ook bezoekers die niet woonachtig zijn in de stad zelf. Dit zorgt voor een extra versterking van het draagvlak.
Hoe groter het aanbod aan voorzieningen, des te groter de onderlinge concurrentie en de diversiteit en kwaliteit van producten. Ter illustratie: bij de snackbar op het plaatselijke dorpsplein wordt friet of patat verkocht. In steden heten snackbars frietzaken en verkopen ze vers gesneden bio-frietjes, bitterballen met bietenvulling en zoete aardappelsnacks.

Stedelijke clustering van voorzieningen, werk en woningen maakt het combineren van activiteiten makkelijker. Aangetoond is dat gezinshuishoudens geëmancipeerder zijn naarmate de woonplek stedelijker is. Wanneer werk, school, kinderdagverblijf, café, sportvoorziening en park op wandel- of fietsafstand van elkaar liggen zijn twee carrières goed verenigbaar met de zorg voor kinderen (*2).
(4) Een stad biedt meer kansen op het tegenkomen van gelijkgestemden – Toevallige ontmoetingen vinden plaats op plekken waar veel mensen dicht op elkaar wonen. Wie een levenspartner, vriendengroep of gelijkgestemden zoekt heeft de grootste keuzevrijheid in een stad. De stad werkt immers als een magneet op jongeren die op zoek zijn naar een opleiding, werk of partner. Ook het onderhouden van sociale contacten is eenvoudiger in een stad. Fysiek afspreken is immers gemakkelijk wanneer je op korte afstand van de ander woont.
Vormt ‘meer stad worden’ de basis voor gegarandeerd succes? – Wie bovenstaande leest zou kunnen beginnen geloven dat stedelijke massa de oplossing is voor alles. Zo makkelijk is het helaas niet. Het succes van de stad is een kansenspel. Hoe groter het aantal mensen, banen, kennis, toeleveranciers en voorzieningen, des te groter de kans op succesvolle ideeën, kruisbestuiving en waardevolle contacten. Maar het blijven kansen. Het succes van een stad wordt mede bepaald door (historisch) toeval. Ter illustratie: als Gerard Philips zijn bedrijf niet in een lege Eindhovense stoomfabriek had gevestigd maar in plaats daarvan in zijn woonplaats Zaltbommel, dan hadden we vandaag de dag niet gesproken over ‘Brainport Eindhoven’.
Ook behoud van succes is niet vanzelfsprekend. Globale concurrentie stelt de hoogste eisen aan innovatie- en vernieuwingskracht. Succesvolle bedrijven, voortgekomen uit ideeën en kruisbestuiving in het verleden, hebben belang bij behoud van de mechanismes die hun succes mogelijk maakten. Innovatie en vernieuwing zijn echter per definitie ondermijnend aan de status quo. Stedelijke economieën beginnen daarom onvermijdelijk te stagneren wanneer een stad geen kansen meer biedt aan status quo ondermijnende, kleinschalige, creatieve en lokale bedrijven (*3).
Kansen bieden gaat ook over betaalbaarheid. Stedelijk wonen is duur en niet iedereen kan dat betalen. Wie bijvoorbeeld een appartement wil kopen in de Amsterdamse Pijp betaald al snel een half miljoen euro. Dit terwijl vijftig jaar geleden alleen arbeidsmigranten en studenten woningen in deze wijk wilden huren (*4). Deze ontwikkeling van prijsopdrijving in succesvolle steden werkt segregatie en uitsortering in de hand. Stedelijke diversiteit neemt af wanneer de hoge kosten van het vastgoed niet meer gedragen kunnen worden door bijvoorbeeld lagere en midden-inkomensgroepen, studenten, startende ondernemers, buurtkroegen, werkateliers en galeries (*5). Dit is precies wat we om ons heen zien gebeuren en het is schadelijk. Juist in de grote diversiteit schuilt immers de kracht van de stedelijke economie.
Literatuur:
- Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de CPB notities ‘De Economie van de Stad’ (2015) en ‘Wordt de wereld plat of is er toekomst voor de stad?’ (2013)
- (*1) Bron: CPB Notitie ‘Wordt de wereld plat of is er toekomst voor de stad?’ (2013)
- (*2) Bron: De stad: magneet, roltrap en spons – Bevolkingsontwikkelingen in stad en stadsgewest (PBL, 2015)
- (*3) Bron: The Economy of Cities (Jane Jacobs, 1970)
- (*4) Bron: De nieuwe stedelijke geografie: ongelijkheid en segregatie (Van Gent en Hochstenbach, 2019)
- (*5) Bron: The Death and Life of Great American Cities (Jane Jacobs, 1961)